Ducttape op je wonden
Ineens vroeg ik me af of de worsteling die het begrip ‘onthechting’ me al oplevert zelfs voordat ik überhaupt ergens aan gehecht ben, weerspiegeld wordt in mijn grote waardering en liefde voor ducttape en tie-rips? Maar dat terzijde. Of niet.
Jezelf hechten aan mensen, tastbare dingen en ontastbare dingen is met zekerheid een enkele reis richting lijden. Aldus Boeddha. Je liefdevol ergens mee verbinden zonder het als het jouwe te zien, zonder je ermee te identificeren, zonder het vast te willen houden, ervan te genieten met de bereidheid het los te laten, dat is waar je naar zou willen streven. Tenminste als je je lijden wil verminderen.
Tjonge jonge zeg, dat is nogal wat. Alhoewel ik het begrijp en er de waarde van inzie, vind ik het lastig Boeddha’s enthousiasme volhartig te delen en het principe volledig te omarmen.
Ik werd aangenaam geraakt door een passage over dit onderwerp in het boek van Nischala Joy Devi, haar interpretatie van de Yoga Sutra’s. Ze vertelt daarin over een vrouw, een grootst lerares en wijze, bijgenaamd The Holy Mother die na het overlijden van haar man de spirituele leider werd van het klooster. Alhoewel ze door haar man, het voormalig hoofd, zelf was aangewezen voor deze taak, waren er mannelijke kloosterlingen die twijfelden of een vrouw wel de spirituele draagkracht kon bezitten om hen te begeleiden.
Gelukkig waren er ook genoeg die haar in al wijsheid zagen voor wat ze werkelijk was. Zo ook een jonge monnik die de taak op zich nam voor haar te zorgen en haar dagelijks met liefde, toewijding en respect haar eten bracht.
Op een zekere ochtend kwam echter een andere monnik haar ontbijt brengen en toen ze vroeg naar de jonge monnik, kwam haar ter ore dat hij die nacht was overleden, dat hij zijn aardse lichaam had verlaten, zijn sterfelijk rol had uitgespeeld.
Tranen stroomden terstond over haar wangen en ze gaf zich in het bijzijn van de monnik zonder terughoudendheid over aan haar verdriet.
Ontzet en afkeurend riep de monnik uit: ‘Moeder, hoe kunt u uw toevlucht nemen tot zulke emoties! U weet toch dat het lichaam tijdelijk is, dat alleen de ziel onsterfelijk is.’ Hij had zelfs het lef om haar met de Heilige Geschriften om de oren te slaan (figuurlijk ga ik van uit, alhoewel ik niet bekend ben met de gang van zaken in die tijd in kloosters): ‘Wij zijn ons lichaam noch onze geest.’
Met een compassievolle glimlach recht vanuit haar hart keek ze hem aan en zei in al haar wijsheid: ‘Dat klopt, mijn zoon, ik ken de Heilige Leer en alle Geschriften. Echter nu en hier ben ik in menselijke vorm en heb om die reden gevoelens. En nu en hier bloedt mijn hart vanwege het fysieke verlies, de tastbare afwezigheid van mijn andere zoon. En nu en hier eer ik die pijn met mijn tranen.’
He fijn, dacht ik toen ik dat las. Het haalde voor mij het zwart-witte, dat ik er zelf op geplakt had, er vanaf. Het verminderde mijn weerstand. Weerstand die was ontstaan uit onbegrip, uit mijn onvermogen het concept ‘onthechting’ helemaal te doorgronden. In theorie en zeker in de praktijk.
Dus toen ik laatst iets verloor waaraan ik ondanks Boeddha’s goedbedoelde waarschuwing toch aan gehecht was geraakt, heb ik me dus ook lekker aards zonder terughoudendheid even flink overgegeven aan een overweldigende golf van menselijk hartzeer.
‘I learned that every mortal will taste death. But only some will taste life.’ Rumi
Namasté
Chantal