Luisteren als het fluistert
Ik drink een kop thee en eet mijn boterhammen. Een met pindakaas en een met apenhagelslag. Want zo doe ik dat. Ondertussen blader ik in iets leesbaars. Min of meer. Doet er niet zo heel veel toe. Want zo doe ik dat. De jongens zijn thuis en mijn moeder is er ook. Na een tijdje kijk ik op en zie dat ze me verbaasd, bewonderend en tegelijk licht verwijtend aankijkt. ‘Jij eet gewoon door, hè!’ zegt ze.
Ik zou willen zeggen dat ik de vaardigheid ontwikkeld heb, maar eigenlijk denk ik dat dat teveel eer is. Ik denk ook dat het een eigenschap is waar ik van nature al over beschik. Eten is overigens echt wel een ding voor mij. Daar hecht ik waarde aan. Ik doe het ook graag op mijn manier. Plotselinge afwijkingen in hoeveelheid bijvoorbeeld kan ik niet waarderen en daarom deel ik niet graag onvoorbereid. Ik doe het wel, omdat ik het belangrijk vind om mijn kinderen het goede voorbeeld te geven. Maar onder luid inwendig protest. Als ik een vogelmoeder was geweest, zouden mijn kinderen het zonder hun vogelvader waarschijnlijk nooit gered hebben, want als ik het eenmaal in mijn snavel zou hebben zou ik het mooi niet meer afstaan. Maar ik dwaal af.
Af van mijn ongekende talent. Mijn snoeihard getrainde vaardigheid om onverstoorbaar te zijn. Stilte in mezelf te vinden. Niet op mijn yogamat met etherische olie in mijn neus en panfluitgeluiden in mijn oren. Niet bij zonsopgang op een verlaten strand. Niet tijdens een stilteretraite in een boeddhistische tempel. Maar juist tijdens de tumultueuze hoogtepunten van mijn dag. Bijvoorbeeld rond lunchtijd wanneer mijn zoons net ontwaakt zijn uit hun zombiestaat die ze bereiken door te lang televisie gekeken te hebben op een regenachtige vrije dag (ja, ik ben ook maar een mens).
Ik hoor ze niet eens als ik eerlijk ben. Als een Pavlovhond wiens belletje heeft gerinkeld ben ik in staat om, zodra ik aan tafel ga zitten volledig op te gaan in het intieme onderonsje tussen mij en mijn bevriende boterhammen. Natuurlijk heb ik wel een soort alarmsensor. Als het uit de klauwen loopt en er (liefst spreekwoordelijk) bloed dreigt te vloeien dan grijp ik in. Om vervolgens weer net zo makkelijk weg te zinken in mijn stiltemomentje.
En dat is heel fijn, begrijp ik. En gezond. En handig. Ik las namelijk laatst een mooi artikel over stilte. Over dat stilte zo belangrijk is. Dat we die zo hard nodig hebben in deze lawaaiige maatschappij. Dat onze hersenen al die prikkels die we gedurende onze wakkere uren op ons afgevuurd krijgen nog lang niet kunnen bijbenen en dus voortdurend overuren draaien. Maar dat we het wel dolgraag willen kunnen bijbenen. En daardoor vertoeven we vooral heel veel daarboven, in die hersenpan. Om maar niets te missen.
Helaas missen we dan juist heel veel. Zoals bijvoorbeeld signalen van ons lijf. Ons lichaam geeft ons de hele dag door signalen. Kleine en grotere. Belangrijke signalen, die als je ze op tijd oppikt een hoop fysieke en mentale klachten zouden kunnen voorkomen. Stilte kan daarbij een krachtig hulpmiddel zijn. En stilte kun je overal vinden, aldus het artikel: onder de douche, tijdens een wandeling, net na het ontwaken als je vroeg genoeg wakker bent. Of, met een beetje mazzel en/of jarenlange training, te midden van een gekkenhuis van losgeslagen, luidruchtige kinderen.
Namasté.
Chantal
Citaat: Als je leert luisteren naar hoe je lichaam fluistert, hoef je niet aan te horen hoe het schreeuwt.